De taal van het vertellen en de poëzie is de machtige zuster van de droomtaal. De plaats in de psyche, waar dromen, verhalen, poëzie en kunst samenkomen vormt het geheimzinnige domein van de instinctieve of wilde natuur. In oudere volksverhalen wordt dit vaak gesymboliseerd in een van de grote elementen als de oceaan, het hemelgewelf of de aardbodem of als een macht met een persoonlijkheid zoals de Koningin van de Lucht, de Witte hinde, de Vriend, de Geliefde, de Minnaar of de Levensgezel.

We zijn haar namen misschien vergeten, we antwoorden misschien niet wanneer ze onze naam roept, maar in ons diepste wezen kennen we haar, verlangen we naar haar; we weten dat ze bij ons hoort en wij bij haar.

De ontembare vrouw mag je haar noemen is het die klopt op de deur van de diepe vrouwelijke psyche en de sporen die we allemaal volgen zijn die van het ontembare, ingeschapen instinctieve Zelf. De ontembare vrouw is de kracht die eraan ten grondslag ligt, misschien ken je haar beter als ‘de ander’ of als de zeven oceanen van het universum’ – het verre woud of het Zelf. Onder cantadoras wordt zij de wijze of wetende natuur genoemd. Cantadora, bewaarder van oude verhalen oefent met ons om het gefluister van de ziel te horen of de klanken van het eigen innerlijke ritme waar te nemen. Zij is onze bondgenoot, leider of leermeester die we niet zien met twee ogen maar door de ogen van de intuïtie die vele ogen heeft. Als we onze intuïtie gebruiken zijn we als de sterrenhemel, we turen naar de wereld door talloze ogen. In mythen en sagen over de hele wereld speelt zij haar natuurlijke spel met de vraag: beadem wat je beaamt en zet je in liefde tot stand te brengen.

Moeder Nacht, een van de godinnen van Leven/Dood/Leven in Slavische stammen krijgt in het boek van Pinkola-Estes de naam van het hart van de eenzame jager in de cyclus van geboorte, ontwikkeling, verval en dood die altijd gevolgd wordt door een nieuwe geboorte (wedergeboorte)

Hier in dit oude Inuit verhaal staan de stadia beschreven die gevolgd moeten worden voor de omarming kan plaatsvinden. Het is een jachtverhaal over liefde; om liefde te vinden heb je niet alleen kracht nodig maar ook wijsheid. Kracht komt voort uit de geest, wijsheid is afkomstig van Skelettenvrouw.

In relaties is het de man die haar de trommel van zijn hart (dat grote instrument van de natuur) schenkt en de vrouw die de kennis van de ingewikkeldste ritmen en emoties die een mens zich kan voorstellen schenkt. Dat begrijp je waarop je samen jagen….

Skelettenvrouw: de dood in het huis van de liefde

Ze had iets gedaan dat haar vader afkeurde, al wist niemand meer wat dat geweest was. Maar haar vader had haar naar de steile rotsen langs de kust gesleurd en haar over de rand in zee geworpen. Daar hadden de vissen haar vlees weggevreten en haar ogen uitgerukt. Nu lag ze op de zeebodem, terwijl haar skelet om en om draaide met de stroom.

Op een dag wierp een visser daar zijn hengel uit, nou eerlijk gezegd hebben heel wat vissers deze baai al eens aangedaan. Maar deze visser was ver van huis geraakt en wist niet dat de plaatselijke vissers deze inham meden omdat het er volgens hen spookte.

De haak van de visser zakte langzaam door het water naar beneden en bleef uitgerekend in de ribbenkast van Skelettenvrouw steken. De visser dacht: ‘O, nou heb ik me toch een kanjer! Nou heb ik toch beet!’ Hij stelde zich al voor hoeveel mensen van deze grote vis zouden kunnen eten, hoelang ze ermee toe zouden kunnen, hoelang hij verlost zou zijn van het vermoeiende jagerswerk. En terwijl hij met dit zware gewicht aan het eind van zijn haak worstelde, veranderde de zee in een schuimende , kolkende massa; zijn kajak schudde en danste op de golven, want zij daar beneden vocht om zich te bevrijden. maar hoe harder ze vocht, hoe vaster ze in de lijn verstrikt raakte. Wat ze ook deed, ze werd onverbiddelijk omhoog gesleurd, opgehaald aan de beenderen van haar eigen ribben.

De jager had zich omgedraaid om zijn net binnen te halen, dus hij zag haar kale hoofd niet boven de golven opdoemen, zag de kleine koraaldiertjes niet die in de oogkassen van haar schedel glinsterden, zag de schaaldieren niet op het oude ivoor van haar tanden. Toen hij zich met zijn net omdraaide, was haar hele lichaam, of wat daarvan over was, boven water gekomen en hing zij met haar lange voortanden aan de punt van zijn kajak.

‘O!’ riep de man, en zijn hart zonk hem in de knieën, zijn ogen verborgen zich van schrik op zijn achterhoofd en zijn oren werden vuurrood. ‘O!’ schreeuwde hij. Hij stootte haar met zijn riem van de boeg af en begon als een bezetene naar de kust te roeien. En omdat hij niet besefte dat ze nog aan zijn lijn vastzat, was hij nog banger, want het leek wel of ze op haar tenen stond en hem de hele weg naar de kust achterna zat. Hoe hij zijn kajak ook liet zigzaggen, ze bleef vlak achter hem. Haar adem rolde in wolken stoom over het water en haar armen zwaaiden wild alsof ze hem zo naar de diepte zou sleuren.

‘Ooooooo!’ jammerde hij toen hij het strand bereikte. Met 1 sprong was hij uit zijn kajak, zijn hengel in de hand, en hij zette het op een lopen, terwijl het koraalwitte lichaam van Skelettenvrouw, nog steeds in de vislijn verstrikt, vlak achter hem aanhobbelde.Hij rende over de rotsen en zij volgde hem. Hij rende over de bevroren toendra en ze bleef hem op de hielen zitten. Hij rende over het vlees dat te drogen was gelegd en onder zijn mukluks in stukken brak.

Al die tijd bleef ze vlak achter hem en graaide, terwijl ze werd voortgesleurd, zelfs wat van de bevroren vis mee. Ze begon die op te schrokken, want ze had in geen eeuwen iets te eten gehad.Tenslotte bereikte de man zijn sneeuwhuis. Hij dook de tunnel in en haastte zich op handen en knieën naar binnen. Hijgend en snakkend naar adem lag hij in het donker, terwijl zijn hart tekeerging als een trommel, een machtige trommel. Eindelijk veilig, helemaal veilig, ja, veilig, de goden zij dank! Raaf, ja dank u, Raaf, en de edelmoedige Sedna! Eindelijk… veilig.

Stel je voor, toen hij zijn olielamp aanstak; daar lag ze….het…als een warrige hoop op zijn sneeuwvloer, een hiel over haar schouder, een knie in haar ribbenkast, een voet over haar elleboog. Naderhand kon hij niet zeggen wat het geweest was, misschien had het licht van het vuur haar trekken verzacht, of misschien kwam het wel omdat hij een eenzame man was. Maar een gevoel van zachtmoedigheid vulde zijn gemoed, en langzaam stak hij zijn groezelige handen naar haar uit en begon haar, onder het mompelen van zachte woordjes als een moeder tegen haar kind, uit de vislijn te bevrijden.

‘O, na ,na, na.’ Eerst maakte hij haar tenen los, daarna haar enkels. ‘O, na, na, na,.’ Zo werkte hij tot diep in de nacht door, totdat de beenderen van Skelettenvrouw weer allemaal zaten waar ze bij een mens horen te zitten, vervolgens wikkelde hij haar in een bontvel om haar warm te houden.

Hij pakte een vuursteen uit zijn leren mouw en gebruikte wat van zijn haar om nog wat meer vuur te maken. Terwijl hij het kostbare hout van zijn hengel in de olie zette en de vislijn opwond, liet hij af en toe zijn blik op haar rusten. En zij in het bontvel zei geen woord- ze zou niet durven-omdat ze bang was dat deze jager haar mee naar buiten zou nemen en van de rotsen zou werpen, zodat haar beenderen in duizend stukken zouden breken.

De man werd slaperig, kroop onder zijn slaaphuiden en lag al gauw te dromen. En zoals je weet, rolt er soms als een mens slaap, zomaar een traan uit het oog van de dromer. We weten nooit door wat voor soort droom dit veroorzaakt wordt, maar wel dat het een droom vol droefheid of verlangen is. En dit gebeurde nu ook bij de man.

De Skelettenvrouw zag de traan glinsteren in het schijnsel van het vuur, en plotseling kreeg ze zoooo’n dorst. Ze kroop rammelend en ratelend naar de slapende man toe en zette haar mond aan die traan. Die ene traan was als een rivier, en ze dronk en dronk en dronk tot haar jarenlange dorst gelest was.

Naast hem liggend, stak ze haar hand in de borst van de slapende man en haalde zijn hart eruit, de machtige trommel. Ze ging zitten en begon op beide zijden ervan te roffelen: Bom, bomm…..Bom, Bommmm! Terwijl ze op de trommel sloeg, begon ze luid te zingen: ‘Vlees, vlees, vlees! Vlees, vlees, vlees!’ En tijdens het zingen groeide er langzaam maar zeker weer vlees op haar beenderen. Ze zong zich een spleet tussen haar benen, en borsten die zo lang waren dat ze zich ermee kon warmen, en alles wat een vrouw verder nodig heeft.

En toen ze helemaal klaar was, zong ze ook nog de slapende man de kleren van het lijf en kroop bij hem in bed, met haar huid tegen zijn huid. Ze stopte de grote trommel, zijn hart, weer in zijn lichaam. En zo werden ze wakker, in een innige omhelzing, verstrengeld na hun nacht samen, maar nu op een andere manier, een die goed en blijvend was.

In het verhaal laat de visser zijn hart breken – niet stukbreken maar openbreken – meer over dit sprookje kun je lezen in het boek van Clarissa Pinkola Estés over archetypen in mythen en verhalen. ‘De ontembare vrouw’ is een dichterlijke naam voor een archetype, namelijk voor de vrouwelijke uitdrukkingsvorm van het Zelf (in de definitie van Jung) die tevoorschijn komt als je je hart durft te laten openbreken.

Vanzelf hoop ik dat ook jouw hart openbreekt bij het leren en werken met de biografische verhalen en zo je eigen levensloop tot leven mag brengen met je eigen adem. Zo bezien loop het leven zoals jij loopt….

© Joke – fluisteralsjeblieft

Plaats een reactie